In de Wet maatschappelijke ondersteuning staat dat gemeenten hun inwoners ondersteunen om zelfstandig te blijven wonen en om mee te doen in de samenleving. Officieel heet deze wet Wmo 2015.
Wat is een pgb? Een persoonsgebonden budget (pgb) is een bedrag waarmee u zelf zorg, verpleging of hulp en ondersteuning inkoopt. U bepaalt zelf waar, wanneer en van wie u de zorg krijgt. Dit geeft meer regie over uw zorg. Een pgb brengt ook verplichtingen met zich mee.
Het aanvraagproces voor een scootmobiel via de gemeente begint met het indienen van een aanvraag bij de gemeentelijke afdeling voor maatschappelijke ondersteuning of de afdeling die verantwoordelijk is voor de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De volgende stappen zijn onderdeel van het proces:
Contact opnemen met uw gemeente: Neem contact op met uw gemeente om te informeren naar de mogelijkheden voor het verkrijgen van een scootmobiel. U kunt dit telefonisch, online of persoonlijk doen.
Invullen van een aanvraagformulier: Vul het aanvraagformulier in dat door de gemeente wordt verstrekt. Hierbij dient u uw persoonlijke gegevens en informatie over uw medische situatie te verstrekken.
Medische indicatie en beoordeling: De gemeente kan u vragen om een medische indicatie of beoordeling te ondergaan om te bepalen of u in aanmerking komt voor een scootmobiel. Dit kan plaatsvinden bij uw huisarts of een onafhankelijke specialist.
Beslissing van de gemeente: De gemeente beoordeelt uw aanvraag en neemt een beslissing over de toekenning van een scootmobiel. Als u in aanmerking komt, ontvangt u een toekenning of afwijzing. In geval van een afwijzing kunt u bezwaar maken of in beroep gaan.
Inkomensafhankelijke eigen bijdrage Wmo vanaf 1 januari 2026
Om de houdbaarheid van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) te verbeteren, heeft het kabinet besloten om voor alle Wmo-voorzieningen waar nu het abonnementstarief voor geldt, een inkomensafhankelijke eigen bijdrage in te voeren. Op dit moment betaalt elke cliënt die van een of meer van deze voorzieningen gebruik maakt, € 19 per maand (het abonnementstarief), ongeacht het inkomen. Met de invoering van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage wordt de hoogte van de eigen bijdrage bij alle maatwerkvoorzieningen afhankelijk van het inkomen. Deze wijziging gaat per 1 januari 2026 in. Hoe de nieuwe, inkomensafhankelijke eigen bijdrage er precies uit komt te zien wordt in de komende periode verder uitgewerkt.
Aanpassing wetsvoorstel
Het kabinet was al van plan om voor één onderdeel van de Wmo 2015, de huishoudelijke hulp, een passende eigen bijdrage in te voeren. In het coalitieakkoord was afgesproken om dit per 1 januari 2025 te realiseren. Door het nieuwe besluit om de inkomensafhankelijke eigen bijdrage te verbreden naar alle Wmo-voorzieningen, waarvoor nu het abonnementstarief geldt, wordt de invoeringsdatum een jaar opgeschoven. Dit betekent dat het wetsvoorstel Passende eigen bijdrage huishoudelijke hulp ingetrokken wordt en er een nieuw wetsvoorstel Passende eigen bijdrage Wmo 2015 komt met ingangsdatum 1 januari 2026.
Gevolgen inkomensafhankelijke eigen bijdrage Wmo voor burgers
Wmo-cliënten gaan op zijn vroegst vanaf 1 januari 2026 deze inkomensafhankelijke eigen bijdrage betalen. Cliënten zullen hier van tevoren uitgebreid over worden geïnformeerd.
Druk op voorzieningen door het abonnementstarief
Sinds de invoering van het abonnementstarief voor de Wmo vanaf 2019 kunnen huishoudens gebruik maken van bepaalde Wmo-voorzieningen voor een vast tarief van € 19 per maand, ongeacht inkomen, vermogen of gebruik. Door het abonnementstarief is het gebruik van Wmo-voorzieningen sterker gestegen dan verwacht. In de praktijk leidt het gestegen gebruikt ertoe dat de toegankelijkheid van Wmo-voorzieningen onder druk komt te staan, juist voor kwetsbare groepen.
De invoering van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage zal helpen om de druk bij gemeenten op (het gebruik van) Wmo-voorzieningen te verlagen en de (financiële) houdbaarheid van de Wmo 2015 te verbeteren. Doordat de hoogte van de eigen bijdrage afhankelijk wordt van het inkomen en het vermogen, wordt rekening gehouden met de financiële draagkracht van burgers.
De behandeling van aanvragen voor hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) duurt vaak lang, bijvoorbeeld door personeelstekort. Tussen de gemeente en de burger kan dan discussie ontstaan over wanneer een beslissing moet worden genomen. Die beslissing geeft duidelijkheid en de burger de kans om in bezwaar te gaan. Van belang is dat de Wmo 2015 een heel eigen aanvraagprocedure heeft. De wet zit op dit punt wat anders in elkaar dan veel mensen denken. In de praktijk krijgen we hier dan ook veel vragen over. Verwarrend is dat de begrippen ‘melding’ en ‘aanvraag’ in de wet iets anders betekenen dan in normaal spraakgebruik. Daardoor merken we dat de juiste stappen door zowel gemeente als burger niet altijd goed doorlopen worden. Een correcte aanvraag wordt bijvoorbeeld niet geaccepteerd, of een ingebrekestelling wordt te vroeg ingediend. In deze blog zetten wij de stappen voor u op een rij.
Wie Wmo-hulp nodig heeft, meldt zich bij de gemeente (of strikt genomen: het college van B&W). Dit is hetzelfde bij alle Wmo-voorzieningen, of het nou gaat om hulp bij het huishouden, een woningaanpassing, begeleiding of iets anders. Volgens de wet begint de procedure met deze melding. De gemeente gaat dan onderzoek doen naar welke hulp nodig is. De melding is vormvrij. Dat betekent dat niet alleen een melding per brief of e-mail geldig is, maar ook een telefoontje. Het probleem met het laatste is natuurlijk wel dat het moeilijk achteraf te bewijzen is. De gemeente moet de ontvangst van de melding bevestigen (1). In de praktijk gebeurt dit vaak niet en het is moeilijk daar iets tegen te doen.
Het is niet mogelijk om de stap van de melding over te slaan. Veel mensen denken dat als ze al weten welke hulp ze nodig hebben, ze een brief met een specifieke aanvraag kunnen indienen. Dat is begrijpelijk, want bij veel wetgeving is dat wel het geval. Zo’n eerste brief is bij de Wmo 2015 juridisch nooit een aanvraag, maar altijd een melding. In bijzondere situaties kan wel een spoedmelding gedaan worden. De gemeente wordt dan gevraagd om alvast een tijdelijke voorziening toe te kennen in de periode waarin het onderzoek wordt verricht (bijvoorbeeld een voorziening voor opvang voor iemand die dakloos is) (2).
Aanvraag
Na een melding heeft de gemeente volgens de wet zes weken de tijd om onderzoek te doen naar welke Wmo-hulp nodig is, (3) waarna de gemeente de uitkomsten van een onderzoek schriftelijk bekend moet maken (4). Het is de bedoeling dat het zogenaamde ‘keukentafelgesprek’ in die periode plaatsvindt en dat de gemeente eventuele (medische) informatie ook binnen die tijd verzamelt. Het komt vaak voor dat het de gemeente niet lukt het onderzoek binnen deze zes weken af te maken. Dat kan komen door personeelstekort, maar soms is voor een zorgvuldig onderzoek gewoon meer tijd nodig. De wet maakt het mogelijk voor de burger om hierop zelf in te grijpen. Na zes weken gerekend vanaf de datum van de melding mag de burger namelijk een aanvraag indienen waarin hij beschrijft welke voorziening hij wil aanvragen, ook als het onderzoek door de gemeente nog niet klaar is (5). Eerder is dat niet mogelijk, dan is de aanvraag niet geldig.
Het is natuurlijk niet verplicht voor de burger om na zes weken na de melding een aanvraag in te dienen als het onderzoek nog niet is afgerond. Of het verstandig is om te doen verschilt per situatie. In het algemeen adviseren wij om dit alleen te doen als de gemeente niet actief genoeg bezig is met het onderzoeken van de melding - of zelfs nog niet aan het onderzoek begonnen is- terwijl dit wel nodig is. Een andere situatie is dat snel Wmo-hulp nodig is en het belangrijk is dat er snel een besluit genomen wordt. Het is ook nog mogelijk de aanvraag later dan na zes weken in te dienen, bijvoorbeeld na drie maanden. Als de burger geen aanvraag indient en het onderzoek wel heel lang duurt, dan kan daar achteraf niks meer aan gedaan worden. Het is bijvoorbeeld niet zo dat het onderzoek dan alleen al daarom als onzorgvuldig geldt. Dit kan in de praktijk natuurlijk heel frustrerend zijn. De aanvraag moet schriftelijk worden ingediend door de burger. Het is verstandig om deze brief per aangetekende post te versturen en een kopie te bewaren. Sommige gemeenten vragen de burger om het verslag van het onderzoek te ondertekenen en beschouwen dat document dan als aanvraag. Dat is op zich prima, maar de gemeente moet een aanvraag ook gewoon in behandeling nemen als de burger hiervoor een eigen brief indient. Het is dus niet zo dat de burger na zes weken onderzoek moet wachten op het verslag van de gemeente voordat hij een aanvraag kan indienen. Als de gemeente het verslag als aanvraag wil beschouwen, dan is van belang dat de burger daarop ook kan aangeven het verslag te hebben gezien maar het niet eens te zijn met de uitkomst van het onderzoek (en te beschrijven welke voorziening hij wel wil aanvragen).
Na de indiening van de aanvraag moet de gemeente binnen twee weken een schriftelijk besluit op de aanvraag nemen (6). De burger kan daartegen binnen zes weken bezwaar instellen.
Ingebrekestelling
Als de gemeente niet binnen twee weken na de aanvraag een besluit heeft genomen, dan kan de burger een schriftelijke ingebrekestelling bij de gemeente indienen (7). Dat is een brief waarin de burger schrijft dat de gemeente te laat is met het nemen van een beslissing, dat hij alsnog snel een beslissing wil ontvangen en de gemeente hem anders een dwangsom zal moeten betalen. Het is verstandig om deze brief aangetekend te versturen en een kopie te bewaren. De ingebrekestelling kan alleen worden ingediend als de hiervoor beschreven melding- en aanvraagprocedure goed doorlopen is. Anders is de ingebrekestelling te vroeg ingediend en niet geldig (8). Deze wordt ook later niet alsnog geldig als de termijnen wel verstreken zijn.
Na de ingebrekestelling krijgt de gemeente nog eens twee weken de tijd een besluit te nemen. Vanaf de dag nadat die twee weken zijn verstreken moet de gemeente een dwangsom aan de burger betalen. Die dwangsom loopt steeds verder op per dag dat geen besluit genomen is (9). De gemeente mag een aanvraag niet afwijzen met als enkele reden dat er een ingebrekestelling is ingediend en de burger ook niet op een andere manier benadelen. Een ingebrekestelling is gewoon een middel voor de burger om de overheid aan wettelijke beslistermijnen te houden.
Als een ingebrekestelling ook niet leidt tot een beslissing, dan is het mogelijk een beroepsprocedure bij de rechtbank te starten vanwege het uitblijven van een besluit. Het is verstandig om daarover eerst juridisch advies in te winnen, om zeker te weten dat dit een mogelijke en haalbare strategie is.
Tot slot: recht op gratis onafhankelijke cliëntondersteuner
De procedure van melding tot aanvraag en Wmo-beslissing zit ingewikkeld in elkaar. De burger moet maar net weten dat hij zelf kan ingrijpen als besluitvorming te lang duurt en dat ook nog op de juiste manier kunnen toepassen. Gemeenten moeten beseffen dat de burger hierin een kennisachterstand heeft. Juist daarom is het heel belangrijk dat de gemeente de burger bij de bevestiging van een melding verwijst naar een gratis onafhankelijke cliëntondersteuner. De wet verplicht dat ook! (10)
Artikel 2.3.2, eerste lid, Wmo 2015.
Artikel 2.3.3 Wmo 2015.
Artikel 2.3.2, eerste lid, Wmo 2015.
Artikel 2.3.2, achtste lid, Wmo 2015.
Artikel 2.3.2, negende lid, Wmo 2015.
Artikel 2.3.5, tweede lid, Wmo 2015.
Artikel 4:17 Algemene wet bestuursrecht.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 februari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:247.
Artikel 4:17, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 2.3.2, derde lid, Wmo 2015.
De Graaf aan de Kade Advocaten
5 februari 2025
Gemeente moet tillift vergoeden voor thuiswonende Wlz-cliënten
Door: Nationale Zorggids / Johanne Levinsky
De Centrale Raad van Beroep heeft deze week bepaald dat gemeenten verantwoordelijk blijven voor hulpmiddelen zoals een tillift voor thuiswonende cliënten met zorg vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz). Dit geldt ook als zij in een geclusterde woonvorm wonen, meldt Skipr.
De zaak draaide om een inwoner van Den Bosch die zorg kreeg via een volledig pakket thuis (VPT) vanuit de Wlz. De gemeente weigerde de tillift te vergoeden, omdat de cliënt in een woonvorm verbleef waar meerdere mensen zorg ontvingen. De rechter oordeelde echter dat deze woonvorm geen Wlz-instelling is en dat de gemeente verantwoordelijk blijft voor de verstrekking van hulpmiddelen.
Deze uitspraak raakt een bredere discussie over de verantwoordelijkheid voor hulpmiddelen bij thuiswonende Wlz-cliënten. Gemeenten, zorgorganisaties en cliënten zijn het hier regelmatig niet over eens. De rechter maakt nu duidelijk dat iedereen met een VPT als thuiswonend geldt, ook in een geclusterde setting. Dit betekent dat gemeenten verantwoordelijk blijven voor hulpmiddelen die nodig zijn om zelfstandig thuis te blijven wonen.
Veel ouderen wonen tegenwoordig in woonvormen waarbij ze zelf hun appartement huren en zorg ontvangen via de Wlz. Voor buitenstaanders lijkt dit soms op een instelling, maar juridisch gezien is dat niet het geval. De gemeente Den Bosch ging hier tegenin, maar kreeg geen gelijk. De uitspraak bevestigt dat gemeenten hulpmiddelen zoals tilliften en trapliften moeten blijven vergoeden voor deze groep cliënten.